De longlist Debutantenschrijfwedstrijd 2019|2020

Steven - fictie

Discretie en respect

 

Guus heeft zich doodgedronken. Of misschien kan ik beter zeggen: mijn man heeft in zijn tv-fauteuil de vergetelheid gekozen. De laatste acht jaar van zijn leven bracht hij daar elke dag rokend en drinkend door. Ik heb het wel eens uitgerekend: 43.800 uur. De eerste jaren zette hij de jeneverfles nog links van zich neer, uit het zicht tussen de radiator en de stoel, later stond de fles onbeschaamd op het bijzettafeltje.
Had ik hem kunnen helpen? Had ik de jenever door de gootsteen moeten spoelen, zijn Havanna`s onder de kraan moeten houden of het glas en de sigaar aan zijn trillende handen moeten ontfutselen? Ik geloof niet in dwang. Wie was ik om hem mijn wil op te leggen? Je moet mensen in hun waarde laten. Kwestie van respect.
Guus was pas vijfenzestig maar ik blij dat hem de commotie van na zijn dood bespaard is gebleven.

Guus begon in 1960 als instellingsarts in St. Joseph, het grootste en het goedkoopste zwakzinnigengesticht van het land. Zwakzinnigen, debielen en idioten uit alle windstreken belandden daar, meestal omdat ze nergens anders terecht konden. Het afvalputje van de nationale geestelijke gezondheidszorg stond midden in ons dorp; het was een in zichzelf besloten wereld, gehuisvest in een reusachtig, laat negentiende-eeuws bakstenen gebouw van vier verdiepingen, half klooster, half gevangenis. Achter een hoge muur waakte een zestigtal ‘broeders’ over duizend patiënten. Degenen die dat konden, hielpen mee op de gestichtsboerderij, in de werkplaatsen, de bakkerij, de linnenafdeling. Het enige wat de dorpelingen van `Sint Joep` zagen, waren de slierten armoedig geklede `gekken` die dagelijks door het dorp wandelen, begeleid door een broeder in zwarte pij.  
Guus, daar ben ik eerlijk in, was een goede partij. Als oudste dochter van de plaatselijke kruidenier stond mijn plaats in de wereld bij voorbaat vast: achter de kassa van de dorpswinkel. Mijn ontsnapping lag in de zachte ogen van Guus. Mag dat, als vrouw een goede partij kiezen? Een bestaan als huisartsenvrouw was aantrekkelijker geweest, maar Guus voelde zich aangetrokken tot de zwakzinnigenzorg. Het salaris en het aanzien was minder dan van een huisarts, maar ik heb zijn keus gerespecteerd. Uit liefde.

Guus werkte al vijf jaar op St. Joseph toen ik op een nacht om vier uur wakker werd en hem aantrof in de keuken. Die avond vertelde hij voor het eerst over zijn werk. `Er zijn onlangs twee patiënten gestorven,` zei hij, `voor beiden moest ik een natuurlijke-doodverklaring tekenen. Ene Tjibbe, een diep diepzwakzinnige patiënt die slechts vegeteerde en ene Pier, `een plant met pijn,` aldus de broeder die hem verzorgde.`
Guus keek me daarna lang aan met die wonderzachte ogen van hem en zei: `Ik vertrouw het niet. Ik kreeg amper tijd voor lijkschouw of onderzoek, plotseling was er haast bij de begrafenis, aldus rector Corstjens. Gisteren is er weer een patiënt gestorven,` zei hij, `de derde in twee weken tijd. Of ik maar weer wilde tekenen.`
Ik zag dat hij moeite had om zijn tranen te bedwingen.
            `Wat ga je doen,` vroeg ik ontdaan.
            `Ik schrijf een brief aan de Landelijke Inspectie Geestelijke Gezondheidszorg,` zei hij.
Daar schrok ik wel van. We waren net getrouwd, onze tweede was op komst, van Guus` ouders hadden we het statige huis op het Dorpsplein in Dommelen overgenomen: drie kamers en suite, openhaard, serre, vijf slaapkamers, grote tuin.
            `En dan?` vroeg ik.
            `Dan komt er een onderzoek.`
            `En dan?`
Hij haalde zijn schouders op.
            `Dan word je ontslagen,` giste ik.
Hij knikte.

Toen hebben we een lang en goed gesprek gehad. Daar ben je echtgenote voor: om te praten met je man als hij dat nodig heeft. Ik vroeg hem of hij had nagedacht over de consequenties voor de kinderen, voor hem, voor mij. Wat het zou betekenen voor onze reputatie in het dorp, vroeg ik hem. En vooral: wat het zou betekenen voor zijn patiënten. Mijn woorden raakten hem, dat zag ik. Hij dacht na, liet me de brief zien en zweeg.
Jaren later werd Guus hoofd medische staf. We hadden toen vier kinderen, drie prachtmeiden en een jongen met de mooiste ogen van het dorp. Guus werkte hard, ik steunde hem waar ik maar kon; zorgde voor de kinderen, onderhield de contacten met familie en vrienden, deed veel liefdadigheidswerk. Dat dwong in het dorp respect af, dat ook op Guus afstraalde. Eindelijk, na al die tijd hard werken, paste ons huis bij onze status.

De jaren verstreken, de kinderen verlieten het huis, hun kamers stonden steeds vaker leeg. Op een zondagnacht merkte ik dat Guus `s, net als vijfentwintig jaar geleden, weer aan de keukentafel zat. Ik ging naar beneden. Hij bladerde door een gedenkboek ter ere van honderd jaar St. Joseph. Ik keek met hem mee, pakte zijn hand en voelde hoe die trilde terwijl de zwarte bladzijden met foto`s van St. Joseph door zijn vingers gleden. Zijn blik dwaalde over de beelden van de eet- en de slaapzalen, de tuin, de ziekenbroeders, de patiënten. De tranen stonden hem in de ogen. Zo had ik mijn man nog nooit gezien.
            `Ik moet steeds vaker denken aan vroeger, ` begon hij, `aan de herrie, de stank en de drukte op St. Joseph, aan die arme drommels die met hun twintigen één slaapzaal deelden, hun gerochel, hun gerafelde ondergoed, hun slechte gebitten en het weinige dat ik voor ze kon doen.`
Hij zweeg, sloeg het boek dicht.
            `Weet je nog dat ik je ooit over Tjibbe vertelde,` zei hij. Hij keek me lang aan, zijn ogen waren vochtig, misschien van de jenever.
            `Hij is vermoord,` ging hij verder. Net als Pier.`
            `Hoe weet je dat?`
            `Ik heb het altijd geweten.` Hij zweeg een poos. `Insuline.`
Hij dronk zijn jeneverglas in één teug leeg, ik zag dat de drank snel zijn verzachtende werk deed.
            `Het is twintig jaar geleden, Guus,` zei ik.
            `Dit verjaart niet,` antwoordde hij, `integendeel. Het komt steeds dichterbij.`
            `Je hebt gedaan wat je kon,` zei ik.
Hij antwoordde niet, produceerde de droevigste glimlach die ik ooit zag, omklemde met beide handen zijn hoofd en staarde minutenlang naar buiten.

Met zijn pensioen, een paar jaar later, begon zijn tv-bestaan. `s Ochtends las hij de krant, deed wat in de tuin, na de lunch zette hij de tv aan, pakte de jenever en stak zijn eerste sigaar op. Om drie uur `s nachts kwam hij naar boven.
Wat ging er in die jaren in hem om? Ik wist het niet en ik vroeg het niet. Het beste wat ik voor hem kon doen, was met hem steunen door onze reputatie in het dorp hoog te houden.

Op een donderdagavond kwam ik laat thuis van een liefdadigheidsconcert. Ik opende de voordeur en voelde meteen dat er iets niet klopte. Ik ging naar de tv-kamer en trof Guus dood aan in zijn fauteuil. De televisie stond nog aan, zonder beeld, zijn hoofd lag voorover op zijn borst, zijn laatste glaasje jenever had hij over zijn overhemd gemorst. Het lag naast hem op de grond, de kop eraf gebroken. Toen ik hem daar zo zag zitten, met zijn zachte, lieve lach om zijn mond, wist ik het meteen: mijn Guus is een vredige dood gestorven.
Ik heb mooiste begrafenis geregeld die het dorp in jaren heeft gezien. De kerk puilde uit op die mistige herfstdag. Toen ik achter de kist met mijn kinderen de kerk verliet, voelde ik naast immens verdriet ook trots. Trots op mijn man, trots op wat wij hadden betekend voor al die mensen die Guus die dag de laatste eer bewezen. Terwijl wij de kerk verlieten, stonden de mensen op en ze applaudisseerden. Zoiets was nog nooit vertoond, vertelde meneer pastoor naderhand.

Ik ben blij dat Guus niet heeft hoeven meemaken wat er twee jaar na zijn dood in de media over hem werd uitgestort. Onderzoek had uitgewezen dat er eind jaren zestig onverklaarbaar veel natuurlijke sterfgevallen waren in St. Joseph; drie keer hoger dan het gemiddelde. Corstjens zou de medische staf opdracht hebben gegeven om een dertigtal diep-zwakzinnige patiënten te `behandelen` met insuline om plaats te maken voor `kansrijker` patiënten. De medische staf van Guus werd gedwongen natuurlijke-doodverklaringen te ondertekenen. Sommige kranten repten van moord, ik zie de foto van Guus nog staan bij een van de artikelen. Mijn Guus, die zijn leven gegeven zou hebben voor iedere patiënt, afgeschilderd als moordenaar!

Guus is nu drie jaar dood. De tv-fauteuil heb ik weggedaan, de zwartwit-tv vervangen. Mijn functies in de liefdadigheid en het verenigingsleven heb ik neergelegd. De mensen kijken je er toch op aan: weet ze iets? `Een lege bus rammelt niet,` zeggen ze hier.
Toen ik onlangs Guus` bureau opruimde, kwam ik een map tegen. Er zaten vierendertig brieven in aan instanties voor de geestelijke gezondheidszorg. De bovenste over Tjibbe herkende ik. Guus` handtekening trof mij als een laatste groet. Die avond heb ik de openhaard aangestoken en alle brieven verbrand. Kwestie van discretie. Discretie en respect.

Feedback

Over keuzes en gevolgen, zo geschreven dat je medelijden krijgt met het personage van Guus