Discretie en respect
Guus heeft zich doodgedronken. Of misschien kan ik beter
zeggen: mijn man heeft in zijn tv-fauteuil de vergetelheid gekozen. De laatste
acht jaar van zijn leven bracht hij daar elke dag rokend en drinkend door. Ik
heb het wel eens uitgerekend: 43.800 uur. De eerste jaren zette hij de
jeneverfles nog links van zich neer, uit het zicht tussen de radiator en de
stoel, later stond de fles onbeschaamd op het bijzettafeltje.
Had ik hem kunnen helpen? Had ik de jenever door de gootsteen moeten spoelen, zijn
Havanna`s onder de kraan moeten houden of het glas en de sigaar aan zijn
trillende handen moeten ontfutselen? Ik geloof niet in dwang. Wie was ik om hem
mijn wil op te leggen? Je moet mensen in hun waarde laten. Kwestie van respect.
Guus was pas vijfenzestig maar ik blij dat hem de commotie van na zijn dood
bespaard is gebleven.
Guus begon in 1960 als instellingsarts in St. Joseph, het
grootste en het goedkoopste zwakzinnigengesticht van het land. Zwakzinnigen, debielen
en idioten uit alle windstreken belandden daar, meestal omdat ze nergens anders
terecht konden. Het afvalputje van de nationale geestelijke gezondheidszorg
stond midden in ons dorp; het was een in zichzelf besloten wereld, gehuisvest
in een reusachtig, laat negentiende-eeuws bakstenen gebouw van vier
verdiepingen, half klooster, half gevangenis. Achter een hoge muur waakte een
zestigtal ‘broeders’ over duizend patiënten. Degenen die dat konden, hielpen
mee op de gestichtsboerderij, in de werkplaatsen, de bakkerij, de
linnenafdeling. Het enige wat de dorpelingen van `Sint Joep` zagen, waren de slierten
armoedig geklede `gekken` die dagelijks door het dorp wandelen, begeleid door
een broeder in zwarte pij.
Guus, daar ben ik eerlijk in, was een goede partij. Als oudste dochter van de
plaatselijke kruidenier stond mijn plaats in de wereld bij voorbaat vast: achter
de kassa van de dorpswinkel. Mijn ontsnapping lag in de zachte ogen van Guus. Mag
dat, als vrouw een goede partij kiezen? Een bestaan als huisartsenvrouw was aantrekkelijker
geweest, maar Guus voelde zich aangetrokken tot de zwakzinnigenzorg. Het salaris
en het aanzien was minder dan van een huisarts, maar ik heb zijn keus
gerespecteerd. Uit liefde.
Guus werkte al vijf jaar op St. Joseph toen ik op een
nacht om vier uur wakker werd en hem aantrof in de keuken. Die avond vertelde hij
voor het eerst over zijn werk. `Er zijn onlangs twee patiënten gestorven,` zei
hij, `voor beiden moest ik een natuurlijke-doodverklaring tekenen. Ene Tjibbe,
een diep diepzwakzinnige patiënt die slechts vegeteerde en ene Pier, `een plant
met pijn,` aldus de broeder die hem verzorgde.`
Guus keek me daarna lang aan met die wonderzachte ogen van hem en zei: `Ik
vertrouw het niet. Ik kreeg amper tijd voor lijkschouw of onderzoek, plotseling
was er haast bij de begrafenis, aldus rector Corstjens. Gisteren is er weer een
patiënt gestorven,` zei hij, `de derde in twee weken tijd. Of ik maar weer
wilde tekenen.`
Ik zag dat hij moeite had om zijn tranen te bedwingen.
`Wat ga je doen,` vroeg ik
ontdaan.
`Ik schrijf een brief aan de
Landelijke Inspectie Geestelijke Gezondheidszorg,` zei hij.
Daar schrok ik wel van. We waren net getrouwd, onze tweede was op komst, van
Guus` ouders hadden we het statige huis op het Dorpsplein in Dommelen
overgenomen: drie kamers en suite, openhaard, serre, vijf slaapkamers, grote
tuin.
`En dan?` vroeg ik.
`Dan komt er een onderzoek.`
`En dan?`
Hij haalde zijn schouders op.
`Dan word je ontslagen,` giste
ik.
Hij knikte.
Toen hebben we een lang en goed gesprek gehad. Daar
ben je echtgenote voor: om te praten met je man als hij dat nodig heeft. Ik
vroeg hem of hij had nagedacht over de consequenties voor de kinderen, voor
hem, voor mij. Wat het zou betekenen voor onze reputatie in het dorp, vroeg ik
hem. En vooral: wat het zou betekenen voor zijn patiënten. Mijn woorden raakten
hem, dat zag ik. Hij dacht na, liet me de brief zien en zweeg.
Jaren later werd Guus hoofd medische staf. We hadden toen vier kinderen, drie prachtmeiden
en een jongen met de mooiste ogen van het dorp. Guus werkte hard, ik steunde
hem waar ik maar kon; zorgde voor de kinderen, onderhield de contacten met familie
en vrienden, deed veel liefdadigheidswerk. Dat dwong in het dorp respect af,
dat ook op Guus afstraalde. Eindelijk, na al die tijd hard werken, paste ons huis
bij onze status.
De jaren verstreken, de kinderen verlieten het huis, hun
kamers stonden steeds vaker leeg. Op een zondagnacht merkte ik dat Guus `s, net
als vijfentwintig jaar geleden, weer aan de keukentafel zat. Ik ging naar
beneden. Hij bladerde door een gedenkboek ter ere van honderd jaar St. Joseph.
Ik keek met hem mee, pakte zijn hand en voelde hoe die trilde terwijl de zwarte
bladzijden met foto`s van St. Joseph door zijn vingers gleden. Zijn blik
dwaalde over de beelden van de eet- en de slaapzalen, de tuin, de
ziekenbroeders, de patiënten. De tranen stonden hem in de ogen. Zo had ik mijn man
nog nooit gezien.
`Ik moet steeds vaker denken
aan vroeger, ` begon hij, `aan de herrie, de stank en de drukte op St. Joseph,
aan die arme drommels die met hun twintigen één slaapzaal deelden, hun
gerochel, hun gerafelde ondergoed, hun slechte gebitten en het weinige dat ik
voor ze kon doen.`
Hij zweeg, sloeg het boek dicht.
`Weet je nog dat ik je ooit
over Tjibbe vertelde,` zei hij. Hij keek me lang aan, zijn ogen waren vochtig,
misschien van de jenever.
`Hij is vermoord,` ging hij
verder. Net als Pier.`
`Hoe weet je dat?`
`Ik heb het altijd geweten.`
Hij zweeg een poos. `Insuline.`
Hij dronk zijn jeneverglas in één teug leeg, ik zag dat de drank snel zijn
verzachtende werk deed.
`Het is twintig jaar geleden,
Guus,` zei ik.
`Dit verjaart niet,` antwoordde
hij, `integendeel. Het komt steeds dichterbij.`
`Je hebt gedaan wat je kon,`
zei ik.
Hij antwoordde niet, produceerde de droevigste glimlach die ik ooit zag,
omklemde met beide handen zijn hoofd en staarde minutenlang naar buiten.
Met zijn pensioen, een paar jaar later, begon zijn
tv-bestaan. `s Ochtends las hij de krant, deed wat in de tuin, na de lunch zette
hij de tv aan, pakte de jenever en stak zijn eerste sigaar op. Om drie uur `s
nachts kwam hij naar boven.
Wat ging er in die jaren in hem om? Ik wist het niet en ik vroeg het niet. Het beste
wat ik voor hem kon doen, was met hem steunen door onze reputatie in het dorp hoog
te houden.
Op een donderdagavond kwam ik laat thuis van een
liefdadigheidsconcert. Ik opende de voordeur en voelde meteen dat er iets niet
klopte. Ik ging naar de tv-kamer en trof Guus dood aan in zijn fauteuil. De
televisie stond nog aan, zonder beeld, zijn hoofd lag voorover op zijn borst,
zijn laatste glaasje jenever had hij over zijn overhemd gemorst. Het lag naast
hem op de grond, de kop eraf gebroken. Toen ik hem daar zo zag zitten, met zijn
zachte, lieve lach om zijn mond, wist ik het meteen: mijn Guus is een vredige
dood gestorven.
Ik heb mooiste begrafenis geregeld die het dorp in jaren heeft gezien. De kerk
puilde uit op die mistige herfstdag. Toen ik achter de kist met mijn kinderen de
kerk verliet, voelde ik naast immens verdriet ook trots. Trots op mijn man, trots
op wat wij hadden betekend voor al die mensen die Guus die dag de laatste eer
bewezen. Terwijl wij de kerk verlieten, stonden de mensen op en ze applaudisseerden.
Zoiets was nog nooit vertoond, vertelde meneer pastoor naderhand.
Ik ben blij dat Guus niet heeft hoeven meemaken wat er twee jaar na zijn dood in de media over hem werd uitgestort. Onderzoek had uitgewezen dat er eind jaren zestig onverklaarbaar veel natuurlijke sterfgevallen waren in St. Joseph; drie keer hoger dan het gemiddelde. Corstjens zou de medische staf opdracht hebben gegeven om een dertigtal diep-zwakzinnige patiënten te `behandelen` met insuline om plaats te maken voor `kansrijker` patiënten. De medische staf van Guus werd gedwongen natuurlijke-doodverklaringen te ondertekenen. Sommige kranten repten van moord, ik zie de foto van Guus nog staan bij een van de artikelen. Mijn Guus, die zijn leven gegeven zou hebben voor iedere patiënt, afgeschilderd als moordenaar!
Guus is nu drie jaar dood. De tv-fauteuil heb ik weggedaan,
de zwartwit-tv vervangen. Mijn functies in de liefdadigheid en het
verenigingsleven heb ik neergelegd. De mensen kijken je er toch op aan: weet ze
iets? `Een lege bus rammelt niet,` zeggen ze hier.
Toen ik onlangs Guus` bureau opruimde, kwam ik een map tegen. Er zaten vierendertig
brieven in aan instanties voor de geestelijke gezondheidszorg. De bovenste over
Tjibbe herkende ik. Guus` handtekening trof mij als een laatste groet. Die avond
heb ik de openhaard aangestoken en alle brieven verbrand. Kwestie van
discretie. Discretie en respect.
Feedback
Over keuzes en gevolgen, zo geschreven dat je medelijden krijgt met het personage van Guus