De longlist Debutantenschrijfwedstrijd 2019|2020

Laura M.C. - fictie

Een geschikt moment

 


De klokt tikt. Hij hangt schuin boven het fornuis en ze kregen ze hem voor hun huwelijk. Ze drinken thee, want de koffie is al een tijdje op. De deurbel gaat, het is tien voor half elf.

'Goh, wie zou dat toch zijn Arie?' De oude vrouw glimlacht naar de ingelijste foto van haar man en glijdt met haar wijsvinger over de zilveren rand. Ze staat op, steunt met haar handen op tafel en zet zoekend haar ene been voor de andere. 

'Ik ko-om!,' roept ze - al vraagt ze zich af of haar stem wel boven de boormachine van de buurman uit komt. Haar handen reiken naar de schouw. Dat is vanaf de tafel twee stappen zonder steun. Ze zet ze zo snel als ze kan om zo vlug als mogelijk houvast te vinden. Ze stoot tegen een verbleekte kerstkaart van vorig jaar en het ding ploft op de grond. Ze kijkt naar de vloer kijkt en schudt beschaamd haar hoofd. Hoe lang is het geleden dat er voor het laatst is gestofzuigd? Ze weet het niet meer. Ze laat de kaart liggen, die wacht wel.

Vanaf de schouw is het drie stappen naar de klink van de keukendeur. 

Het is tamelijk donker in de gang. Ze zet enkele stappen, steunt tegen de wand en knipt het lampje aan boven de foto van één van hun laatste grote avonturen: de sledetocht door Lapland. Meteen na hun thuiskomst hadden ze de foto laten uitvergroten en er opgehangen. Vanaf dat moment, steeds wanneer ze elkaar daar, precies daar in de gang tegenkwamen, trok hij haar even tegen zich aan en kneep dan, gniffelend, zacht in haar billen. Soms haalde hij, fluisterend in haar oor, herinneringen op aan hun ervaringen daar. Ze verdacht hem ervan dat hij zich wel eens achter de openstaande deur in de keuken verschool, daar wachtte tot haar voetstappen in de gang dichtbij genoeg klonken om vervolgens met een onschuldige grijns haar exact op die plek tegen het lijf te lopen. Hij bleef tot op het laatst zachtjes knijpen en in haar oor fluisteren, ook zonder de foto. 

Ze staan er onherkenbaar op. Ze liggen op de slee, sjaals omgetrokken tot boven de neus, grote zonnebrillen, diep wegzonken in capuchons en dicht tegen elkaar gekropen onder een stapel dekens en rendiervachten. Onder die huiden was het behaaglijk warm en deden ze stiekem dingen die toch niemand kon zien.

De honden liggen uit te rusten voor de slee met geheven kop en tong uit de bek. Ze hadden er acht. Hoe heetten die beesten ook al weer? 'Husky’s, o ja, husky’s. Dat was het.’ 

Er was er eentje bij die je met grote ogen kon aankijken en roerloos bleef wachten tot je iets op zorgvuldige, vriendelijke wijze aan hem vroeg vroeg; ‘alsjeblieft, dankjewel.’

De husky wilde best luisteren, maar zich niet liet commanderen.  Zijn echte naam konden ze ondanks vele pogingen niet onthouden (iets met te veel medeklinkers achter elkaar) dus noemden ze hem maar: 'alsjeblieft, dankjewel,' afgekort tot: 'Alsda.' 

Alsda en Arie werden de beste maatjes. De hond lag elke avond met zijn kop op haar mans voeten en met zijn achterwerk op die van haar. 

Ze trokken vroeg in de ochtend weer verder, vlak voordat het licht begon te worden. Wanneer Arie de honden had aangelijnd, de teugels in handen nam en ze in de lucht liet knallen, vloog de slee met bepakking vooruit. Bijna zwevend over de glooiingen van hellingen, moeiteloos ravijnen omzeilend en tussen bergmassieven door slalommend, genoten ze hoe de opkomende zon de lucht en bergen kleurde. Zodra het volledig licht geworden was, stopten ze voor het ontbijt. Dan pakte Arie de brander, schepte sneeuw in een pannetje en zette koffie, zalige koffie. Daarna kropen ze nog even dicht tegen elkaar aan onder de rendierhuiden.

Hij had nooit wat gemankeerd, tot die glibberpartij in de badkamer. Hij brak zijn heup, belandde in het ziekenhuis en kwam nooit meer thuis. 

'Je hoort dit wel vaker hé, bij oudjes?' zei de overbuurvrouw na de uitvaart, waarbij ze opgesomde wie zij allemaal gekend had die ‘ook zo ongeveer’ eindigden op het kerkhof.

Vijf jaar geleden inmiddels, of is het al zes? Zeven, misschien? 

Een te nietszeggende eind voor iemand als hij. Bedolven onder het puin van een ingestorte mergelgrot met rotsschilderingen, neergebliksemd op een open vlakte bij het fotograferen van wervelwinden of desnoods gestoken door een onbekende, net door hem ontdekte, giftige schorpioen onder een heldere sterrenhemel ergens in de Sahara  - dat past beter bij hem. 

 

Er wordt nog een keer aangebeld, langer dan de eerste keer. 

‘Joe-joe, ik kom hoor!’

Leunend tegen de muur kluunt ze zo snel als ze kan verder, haar hart bonkt. Ze kan zich niet meer herinneren wanneer er voor het laatst onverwacht werd aangebeld.

De boormachine van de buurman blijft maar doorgaan, al de hele ochtend. Waar is hij mee bezig? Zijn muren zien er inmiddels vast uit als mislukte geitenkaas. Als hij maar geen leidingen raakt, de vochtplekken van de bovenbuurvrouw zijn ook nog niet opgedroogd. 

Als ze niet te lang stil blijft staan, gaat lopen nog best goed. De dokter zegt dat ze nieuwe knieën nodig heeft, maar dat vindt ze maar onzin.

De gang buigt af naar links en zodra ze de hoek omslaat, ziet ze een silhouet door het melkglas van de voordeur. Nog een paar laatste stappen stappen naar de kapstok. Zijn hoed hangt er nog. 

Waar zijn haar sleutels ook al weer? Ze zoekt in de linkerzak van haar jas, daar zitten ze meestal in - nu ook gelukkig.

Op dat moment geeft de onaangekondigde gast het op en loopt weg. De vrouw ziet het niet, zoekt naar de juiste sleutel en vindt hem. Na enkele pogingen lukt het haar de sleutel in het slot te steken en de deur te openen. 

Hijgend leunt ze tegen de deurpost en kijkt de lege straat in. De zon schijnt.

Feedback

Beeldende herinneringen aan een overleden man